KHN bereidt zich met de hotels voor op een of meerdere proefprocessen als de gemeente Amsterdam haar plannen met betrekking tot verhoging van toeristenbelasting doorzet op de ingeslagen weg. Met advocaten en fiscalisten hebben we een voorbereiding hiertoe getroffen en kunnen daar uiteraard nog niet alles over delen. Te zijner tijd zullen we jullie stap voor stap meenemen in dit proces en regelmatig updates sturen omtrent de besluitvorming van de gemeente. Onderstaand een update van de experts op dit dossier. Enerzijds de argumenten om verweer te voeren en anderzijds voorbereiding met betrekking tot de ‘ideale casus’.

i. Samenvatting besproken argumenten

Uit een grondige analyse is gebleken dat er een viertal argumenten zijn die het beste in een proefprocedure naar voren kunnen worden gebracht. Uiteraard bestaan daarnaast ondersteunende en aanvullende argumenten, doch zal daar juridisch geen dan wel een minder zwaar gewicht aan worden gehangen in een (gerechtelijke) procedure. De vier argumenten worden hieronder zo beknopt mogelijk weergegeven.

1. Beroep op een schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel (exceptieve toetsing)

Het eerste argument ziet op een schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Deze beginselen houden kortgezegd in dat een bestuursorgaan zorgvuldigheid moet hebben betracht bij de invoering van de verordening toeristenbelasting en dat het gebruik van de toeristenbelasting als heffingsmiddel ook voldoende is gemotiveerd. De toetst die een rechter dan hanteert wordt exceptieve toetsing genoemd: de verordening wordt dan getoetst op rechtmatigheid en meer in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving.

Daarbij wordt onder meer beoordeeld of een bestuursorgaan - in onderhavig geval de gemeente Amsterdam - bij het invoeren van de verordening toeristenbelasting de belangen van alle relevante stakeholders heeft betrokken en daar een goede afweging in heeft gemaakt, dat de bevoegdheid om toeristenbelasting te heffen wordt gebruikt voor het doel waarom deze heffing in het leven is geroepen en of de verordening een deugdelijke grondslag biedt voor de opgelegde aanslag toeristenbelasting.

Gezien de geluiden vanuit de gemeente Amsterdam zijn wij van mening dat op dit moment in de totstandkoming van een nieuw verhoogd tarief voor de toeristenbelasting niet wordt voldaan aan deze beginselen.

2. Strijdigheid met artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EP EVRM)

Door de almaar stijgende toeristenbelasting kan in bepaalde gevallen bij belastingplichtigen sprake zijn van een zogeheten individuele en buitensporige last. In zulke gevallen is de heffing in strijd met het recht op ongestoord eigendom zoals neergelegd in artikel 1 EP EVRM.

Hiervan is sprake wanneer belastingheffing op een specifieke belastingplichtige zwaarder drukt dan in het algemeen. Een dergelijk argument heeft grote bekendheid gekregen door de procedures tegen de inkomstenbelastingheffing in box 3. Doordat de heffing in die gevallen hoger uitviel dan het daadwerkelijk behaalde rendement, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de belastingheffing heeft geleid tot een individuele en buitensporige last. Ook in de gemeentelijke heffingen zijn een aantal rechtszaken geweest waarbij in specifieke gevallen werd geoordeeld dat daarvan sprake was, waardoor de opgelegde aanslagen werden vernietigd.

Specifiek voor de toeristenbelasting kan een beroep op strijdigheid met artikel 1 EP EVRM slagen, wanneer een belastingplichtige aantoonbaar de last van de heffing niet kan dragen. Ook zal een rechter een beroep kunnen honoreren wanneer de toeristenbelasting kostprijsverhogend werkt bij bepaalde belastingplichtigen, waardoor de heffing zwaarder weegt dan voor de doorsnee belastingplichtige. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn wanneer de afwenteling op de toerist niet meer mogelijk is of dat andere aanvullende kosten worden gemaakt (bijvoorbeeld creditcardkosten/rentenadeel door eerdere boekingen die nog tegen een oud tarief in rekening werden gebracht).

3. Onredelijke en willekeurige belastingheffing

Daarnaast kan de verhoging van de toeristenbelasting leiden tot een zogeheten onredelijke en willekeurige belastingheffing. Wanneer daarvan sprake is, zal een verordening (partieel) onverbindend worden verklaard.

In de jurisprudentie komt naar voren dat een beroep op een onredelijke en willekeurige belastingheffing slaagt, indien de tarieven van gemeentelijke heffingen exorbitant zijn gestegen. Hiervan zal niet snel sprake zijn, maar een absolute grens is daarvoor helaas niet gegeven. Bij een dergelijk beroep zal een rechter beoordelen of de heffing dusdanig hoog is, dat de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid aan een gemeente om toeristenbelasting te heffen dergelijke zware gevolgen voor een belastingplichtige niet voor ogen kan hebben gehad. Ook kan sprake is zijn van een onredelijke en willekeurige heffing indien disproportionaliteit tussen de belastingheffing en het gebruik van bijvoorbeeld de gemeentelijke voorzieningen bestaat. Deze grens is tot op heden nog onduidelijk.

Wanneer de verhoging van de toeristenbelasting exorbitante vormen aan gaat nemen, zal een standpunt op een onredelijke en willekeurige heffing kans van slagen hebben.

4. Schending van het rechtszekerheidsbeginsel

Tot slot zou sprake kunnen zijn van schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Het rechtszekerheidsbeginsel houdt in dat een belastingplichtige moet weten waar hij aan toe is: er dient tijdig bekend te zijn aan welke belastingheffing een belastingplichtige is onderworpen, welke maatstaf van heffing wordt toegepast en welk tarief wordt geheven.

Als de besluitvorming omtrent de verhoging van de toeristenbelasting in een te laat stadium kenbaar wordt gemaakt en de verordening wordt te laat vastgesteld, kan een belastingplichtige niet meer anticiperen op de aanpassing. Daardoor kan de verhoging niet meer afgewenteld worden op de toerist. In een dergelijk geval wordt het rechtszekerheidsbeginsel geschonden.

Of een dergelijk beroep zal slagen, hangt af van de exacte totstandkoming van de verhoging en de daadwerkelijke vaststelling. Daardoor is het voor nu nog te vroeg om te beoordelen of daarvan sprake is. De ontwikkelingen zullen dan ook op de voet worden gevolgd, mede vanwege een mogelijk beroep op een schending van het rechtszekerheidsbeginsel.

Samenvattend

Alle vier de standpunten zullen in een (proef)procedure nader moeten worden ingekleed, afhankelijk van de ontwikkelingen van de totstandkoming van een nieuwe verordening toeristenbelasting alsmede de definitieve verhoging van de tarieven. Daarnaast dienen alle omstandigheden van individuele belastingplichtigen te worden meegewogen bij de aangehaalde argumenten.

Wij zullen de totstandkoming dan ook goed blijven monitoren en jullie hierover op de hoogte houden. Ook zullen wij alvast een nadere inschatting maken van belastingplichtigen die het meest geschikt zullen zijn voor een te voeren (proef)procedure).


ii. Ideale casus
In een proefprocedure zou een belastingplichtige een beroep (kunnen) doen op alle vier de geschetste standpunten. Daarbij is het beroep op strijdigheid met artikel 1 EP ERVM (tweede argument) overwegend afhankelijk van de situatie van een belastingplichtige.

De ideale belastingplichtige voor een proefprocedure is dan een onderneming waarvan het aantoonbaar is dat een stijging van het tarief in de toeristenbelasting kostprijsverhogend werkt. Dat wil zeggen dat de toeristenbelasting niet op een euro-voor-euro basis kan worden doorbelast aan de recreant. Dat mag ook zijn in gevallen waarbij bijvoorbeeld de toeristenbelasting al wel is afgedragen, maar is blijven openstaan vanwege oninbaarheid van een debiteur. Indirecte kosten, waaronder rente- en bankkosten, kunnen wellicht in sommige situaties ook dusdanig hoog worden dat een verhoging van de toeristenbelasting uiteindelijk zwaar nadelig weegt voor een belastingplichtige.

Voor de invulling van de overige argumenten, hangt de 'ideale casus' af van de verdere invulling die de gemeente Amsterdam aan de (totstandkoming van) de verordening toeristenbelasting gaat geven. Daarvoor bestaat geen onderscheid tussen alle belastingplichtigen.

iii. Uitstel van betaling bij bezwaar
De regels voor wat betreft de invordering van belastingschulden heeft de gemeente Amsterdam neergelegd in een nader besluit (https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR634402/1#d22379618e4052), welke is gebaseerd op de Leidraad Invordering 2001 die voor rijksbelastingen geldt (https://wetten.overheid.nl/BWBR0024096/2023-07-01).

Artikel 25.2. geeft de regels voor uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag. Daarin staat onder 25.2.2. opgenomen dat een bezwaarschrift geldt als een verzoek om uitstel. Dat verzoek wordt in beginsel toegewezen. Er kunnen echter aanvullende voorwaarden voor het uitstel worden gevraagd, als de aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bekend zijn daartoe aanleiding geven. De gemeentelijke invorderaar heeft daarvoor een eigen beoordelingsvrijheid. In de praktijk zijn deze aanvullende voorwaarden dat zekerheid kan worden gesteld voor de openstaande schuld, bijvoorbeeld door het vestigen van pand- en hypotheekrechten of het afgeven van een bankgarantie.

De gemeente zal dan in beginsel ook geen onherroepelijke invorderingsmaatregelen treffen, tenzij aanwijzingen bestaan dat de belangen van de gemeente of de belangen van de belastingschuldige door het achterwege laten van onherroepelijke invorderingsmaatregelen worden geschaad. De beoordeling wanneer sprake is van dergelijke aanwijzingen' betreft een open norm. Dat neemt niet weg dat het op de weg van de gemeente ligt dit te bewijzen dat daarvan sprake is.

Wanneer de gemeente Amsterdam vervolgens - om wat voor reden dan ook - besluit het verleende uitstel van betaling in te trekken, dan staat daarvoor administratief beroep open. In artikel 25.7.1. is dan bepaald dat gedurende de behandeling van het beroepschrift de ontvanger handelt overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek om uitstel is toegewezen. Ook hier geldt dat weer invorderingsmaatregelen getroffen kunnen worden indien de belangen van de gemeente kunnen worden geschaad. De invulling van deze open norm kan bij het treffen van invorderingsmaatregelen worden aangevochten in een civiele procedure. In de jurisprudentie is daarover helaas nog geen duidelijkheid gegeven.

Concluderend is de gemeente daarom gebonden aan het in beginsel verlenen van uitstel van betaling bij het indienen van een bezwaarschrift tegen opgelegde aanslagen toeristenbelasting. De invulling van wanneer sprake is van het schaden van de belangen van de gemeente (waardoor daarvan kan worden afgeweken), is voorbehouden aan een rechter.